GroenLinks: “Hoe verder bij afwijzing van datacenters bestemmingsplan Agriport B1?”, en vragen aan het college

MIDDENMEER – De voorlichting van Hollands Kroon over de vestiging van datacenters bevat een groeiende lijst van kwesties waarvoor de gemeente nog geen beleid heeft ontwikkeld. Het gaat dan bijvoorbeeld over koelwater, energiegebruik, milieu en landschappelijke inpassing. Dát er eerst beleid moet zijn, is het dringende advies van de provincie, nutsbedrijven en de adviescommissie ruimtelijke ontwikkeling (ARO). De provincie stelde reeds dat het college niet bevoegd is voor het verlenen van vergunningen voor deze datacenters en dreigt nu ook een streep te zetten door het bestemmingsplan B1 wegens het ontbreken van een volledig beleidsplan. De provincie ontwikkelt nu zelf een datacenterstrategie.

Wanneer de gemeenteraad – of de provincie – het bestemmingsplan B1 afwijst, is het tijd voor herbezinning. Wat ging er verkeerd bij de totstandkoming van het bestemmingsplan en hoe kan dat beter? Hoe formuleert de gemeente, net als de provincie, eigen vestigingscriteria? Waarom spelen de kaders in de omgevingsvisie van Hollands Kroon geen rol? Wat zijn de grootste gebreken in de ruimtelijke motivering van bestemmingsplan Agriport B1? Wat betekent dat voor datacenters?

GroenLinks heeft hierover (onderstaande) vragen gesteld. Deze, en andere vragen van raadsleden, worden tijdens de beeldvormende vergadering van 17 juni beantwoord door een specialist ruimtelijke ordening.

NB: Bij het versturen van dit persbericht waren de raadsvragen niet gepubliceerd op de website van de gemeente.

Hieronder kunt u de schriftelijke vragen lezen


 

DEEL 1 – Het ontbreken van raadskaders ruimtelijke ordening.

Toelichting op vraag 1

De griffie stelt dat belanghebbenden op enig moment recht hebben op een besluit. Het college heeft ruim tweeëneenhalf jaar voor de voorbereiding genomen. De raad wordt wettelijk geacht binnen twaalf weken na de ter inzagelegging te beslissen. Dat is onevenredig kort.

Vraag 1a: Acht u het, procesmatig gezien, te billijken dat de raad bij dergelijke meerjarige en complexe bestemmingsplanwijzigingen in een veel eerder stadium – voorafgaand aan de besluitvorming –  beeldvormend en oordeelvormend wordt betrokken bij de totstandkoming van het voor te leggen bestemmingsplan? 

Vraag 1b: Kunt u daarover, vanuit uw expertise, aanbevelingen formuleren? 

(Deze vraag is mede geïnspireerd door de reacties van de provincie en buurgemeentes die graag actiever en eerder waren betrokken bij de totstandkoming van het bestemmingsplan en voorts de veelheid aan issues ná de publicatie van het conceptbestemmingsplan.)

Toelichting op vraag 2

Wethouder Groot heeft de raad op 28 april 2020 geadviseerd om nadere voorwaarden op te nemen in bestemmingsplannen en deze vooral “in de breedte” te trekken door actualisatie van de omgevingsvisie. Volgens de wethouder konden bij de actualisatie ook de lopende initiatieven worden meegenomen. Ook wethouder Meskers zag daar tijdens het begrotingsberaad “voldoende tijd” voor.

Vraag 2a: Kunt u aangeven hoeveel tijd “voldoende tijd” is om nadere vestigingsvoorwaarden op te nemen in een tussentijdse partiële actualisatie van de omgevingsvisie? Kunt u daarbij aangeven wat de minimaal vereiste stappen en termijnen zijn?

Door tussentijdse actualisatie kon recht worden gedaan aan zowel het raadsbesluit tot actualisatie van de omgevingsvisie als de wens van het college om lopende initiatieven in procedure te brengen. Het college honoreert nu echter alleen de eigen wens en niet de beloftes en het raadsbesluit over actualisatie van de omgevingsvisie. De handelswijze van het college verhoudt zich volgens ons slecht met actuele initiatieven en gezaghebbende adviezen, bijvoorbeeld:

  • De provincie ontwikkelt momenteel zelf een datacenterstrategie met vestigingsvoorwaarden om de afwezigheid daarvan bij Hollands Kroon te compenseren;
  • De rapportage systeemstudie energie-infrastructuur Noord-Holland 2020-2050 drong eerder aan op een no-regret-plan;
  • De ARO adviseert om eerst een masterplan te hebben voordat er wordt overgegaan tot de ontwikkeling van deelgebieden.

In de nota zienswijzen, waarin de Provincie Noord-Holland (onder punt m.) om uitvoering van dit ARO advies vraagt, stelt het college dat aan het ARO advies tegemoet is gekomen omdat de gemeente in de toekomst tot actualisatie van de omgevingsvisie overgaat. Dat is echter geen tegemoetkoming aangezien de ARO vroeg om een masterplan vóórdat er een deelgebied wordt ontwikkeld en niet erná.

Vraag 2b: Hoe beoordeelt u –  in termen van motiveringsvereisten voor nota’s van zienswijzen – het betoog van het college dat met de vaststelling van het bestemmingsplan zonder een door de raad vastgesteld masterplan, wel wordt tegemoetgekomen aan het ARO advies om geen deelgebieden te ontwikkelen voordat er een masterplan is ontwikkeld? 

Vraag 2c: Kunt u uitleggen wat de gevolgen kunnen zijn van een gebrek in motivering bij de beantwoording van zienswijzen in de nota van zienswijzen? 

(Deze procesmatige vragen komen voort uit de behoefte om recht te doen aan geventileerde zorgen, specialistische adviezen en waarschuwingen, bestuurlijke interventies, zienswijzen en een stortvloed aan nieuwe informatie. Veel issues waren bij de voorbereiding klaarblijkelijk niet voorzien of onvoldoende geadresseerd en kunnen tot ongewenste uitkomsten leiden. Dat vraagt volgens GroenLinks om een procedurele herbezinning.)

Toelichting op vraag 3

De gemeenteraad wordt gevraagd een oordeel te geven over het voorliggende bestemmingsplan B1. Daarbij beoordeelt de raad of het plan voldoet aan de door de raad vastgestelde beleidskaders. Die zijn zelfbindend en vastgelegd in de gemeentelijke omgevingsvisie 2016. GroenLinks heeft het bestemmingsplan op de toepassing van deze omgevingsvisie getoetst.

Toelichting vraag 3a

De omgevingsvisie van Hollands Kroon wordt in de toelichting op het bestemmingsplan precies zeven maal genoemd. Het gaat daarbij uitsluitend over de plaatjes met pijlen en een specifiek deel uit de bijbehorende tekst: “Als er voldoende aantoonbare behoefte is aan nieuwe bedrijfsgrond of glastuinbouw grond, ligt uitbreiding in de richting van onderstaande locatie voor de hand.” Verder komt de omgevingsvisie niet aan de orde. Er wordt dus alleen verwezen naar de “ja” uit de omgevingsvisieformule “ja, tenzij …” en niet naar de “tenzij…”.

Vraag 3a: Treft u, bij lezing van de toelichting op het bestemmingsplan, behalve de verwijzing naar het kaartje met pijlen, nog andere expliciete verwijzingen naar de omgevingsvisie aan? Zo ja, welke? 

Toelichting vraag 3b

Op pagina 22 van de toelichting omschrijft het college hoe op Agriport een “unieke” koppeling kan ontstaan door uitwisseling van restwarmte en merkt op dat daarvoor nog geen beleid is opgesteld. Daarmee negeert het college de omgevingsvisie: In het eerste kader van het hoofdstuk Agriport A7 wordt slechts één reden aangegeven waarom daar plaats zou zijn voor datacenters: i.c. uitwisseling van restwarmte. In het tweede kader wordt zulke uitwisseling als voorwaarde voor vestiging op Agriport geformuleerd. Zo’n vestigingsvoorwaarde is ruimtelijk beleid dat vertaling naar het bestemmingsplan verdient. Initiatieven die niet aan die vestigingsvoorwaarde voldoen zouden dan kunnen worden afgewezen. Daarmee zou de doelstelling van circulariteit op Agriport worden bevorderd en zouden initiatieven die niet voldoen een andere locatie moeten zoeken.

Vraag 3b: Trof u, bij lezing van de omgevingsvisie, behalve kaartjes met pijlen, ook kaders aan op basis waarvan nadere voorwaarden in het bestemmingsplan konden worden gesteld? Wilt u bij de beantwoording van bovenstaande vraag de in de omgevingsvisie opgenomen definitie van “kader” en het zelfbindend karakter daarvan in aanmerking nemen: “Een kader voldoet aan hogere kaders of nog niet helemaal maar we gaan hier wel naar handelen.”?

Toelichting vraag 3c

Het college heeft zich bij de beantwoording van schriftelijke vragen op het standpunt gesteld dat de kaders in de omgevingsvisie zacht zijn en het plaatje met pijlen en tekst hard. De reden waarom de kaders van de omgevingsvisie niet zijn betrokken bij het bestemmingsplan ontbreekt in de toelichting van het bestemmingsplan. Dat is een tekortkoming in de motivering. Daarnaast was de kwalificatie “zacht” voor de kaders in de omgevingsvisie voor ons een onaangename verrassing, die we in de toekomst willen vermijden. 

Vraag 3c: Wat is er volgens u, vanuit redactioneel oogpunt, nodig om beleidskaders inzake ruimtelijke ordening in een structuurvisie als “hard” aan te merken, zoals onderstrepen, vet maken, toevoeging “echte” kaders?

Toelichting vraag 3d

De afwezigheid van een masterplan, of de vertaling daarvan in een structuurvisie, stelt GroenLinks voor een dilemma: enerzijds goedkeuring van het bestemmingplan vanwege de afwezigheid van vestigingsvoorwaarden of anderzijds afkeuring van het bestemmingsplan vanwege het ontbreken van toepasbare beleidskaders.

Vraag 3d: Heeft u, vanuit uw expertise, een aanbeveling hoe met bovenstaand dilemma om te gaan, anders dan het afwijzen van het bestemmingsplan en inzetten op opvolging van het ARO advies?

Toelichting op vraag 4

Wanneer de raad zou besluiten om het voorliggende bestemmingsplan niet vast te stellen, dan voldoet het verslag van de betreffende raadsvergadering niet als motivatie van dat besluit, zo leert de jurisprudentie. Daarom is er een raadsbesluit over de motivatie van de afwijzing nodig. GroenLinks stelt zich daarbij het volgende voor:

  • De kenbare belangenafweging zou zich kunnen bewegen rond het verklaarde streven van Hollands Kroon naar een circulaire economie en kan o.a. worden ontleend aan het hoofdstuk Agriport A7 in de vigerende Omgevingsvisie;
  • De motivering vanuit het perspectief van ruimtelijke ordening zou zich dan keren tegen de keuze van vestiging op Agriport en daarbij onder meer verwijzen naar het Berenschot rapport over het benutten van restwarmte.
  • Er zou gesteld kunnen worden dat: a) het meest genoemde argument in het bestemmingsplan voor vestiging van datacenters op Agriport – circulariteit, in casu de benutting van restwarmte – onderuit is gehaald door de eerdere praktijk, de huidige praktijk en het Berenschot rapport; b) vestiging van datacenters op Agriport vooralsnog leidt tot het onbenut vervliegen van een gigantische hoeveelheid restwarmte; c) het benutten van restwarmte (naast passende vestigingsvoorwaarden) vestiging in de nabijheid van een afnemer van restwarmte veronderstelt en Agriport als locatie niet aan die voorwaarde voldoet; d) de ruimtelijke motivatie van het bestemmingsplan daarmee aantoonbaar is achterhaald en zich als argument juist keert tegen vestiging op Agriport.
  • Er zou verder geconcludeerd kunnen worden dat: e) de behoefte aan hyperscale datacenters niet te motiveren valt omdat dit type datacenters vooral een buitenlandse clientèle heeft; f) datacenters beslag leggen op landbouwgrond en de lokale economie beter gediend is met grond voor lokaal ondernemerschap dan met laaggeschoolde arbeid; g) de keuze voor Agriport het belang van circulariteit door de enorme uitstoot van restwarmte op vooralsnog onverantwoorde wijze schaadt; h) er onvoldoende alternatieven zijn onderzocht; i) de ruimtelijke ordening afweging niet steekhoudend en incompleet is en daarmee zijn doel mist; en j) door de raad in redelijkheid kan worden besloten het voorstel tot wijziging van het bestemmingsplan in de huidige vorm als niet passend af te wijzen.

Vraag 4a: Zou de raad met bovenstaande motivering voldoen aan de toets dat de raad in redelijkheid kon besluiten tot afwijzing van het bestemmingsplan? 

Ter instructie van de afwijzing van het raadsvoorstel, wordt in het raadsvoorstel zelf op jurisprudentie van de Raad van State gewezen: ECLI:NL:RVS:2016:2175 en ECLI:NL:RVS:2015:3046. Daarin staan aanwijzingen voor de motivering van een afwijzing.

Vraag 4b: Kunt u bij de beantwoording van de voorgaande vraag de motiveringsvereisten uit de door het college genoemde jurisprudentie meenemen en aangeven of met de bovenstaande motivering aan deze motiveringsvereisten zou worden voldaan, en zo nee, aan welke motiveringsvereisten nog niet wordt voldaan?

(Deze vraag beoogt duidelijkheid te verschaffen over procedurele en ruimtelijke argumenten die een rol spelen bij het raadsbesluit over het voorgelegde bestemmingsplan.)

Nota Bene

Met het ontbreken van harde kaders in de omgevingsvisie ontbreekt het de raad aan criteria waaraan het voorliggende bestemmingsplan kan worden getoetst. GroenLinks laat het daarom bij deze pragmatische vragen en wacht op toetsingscriteria van ofwel de provincie dan wel een geactualiseerde omgevingsvisie van Hollands Kroon.

DEEL 2: Toetsing aan ruimtelijke kaders.

Vanuit de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro) is het van belang om te weten of het voorliggende voorstel voor wijziging van de bestemming van en uitbreiding van Agriport met deelgebied B1 op de juiste wijze begrensd en voldoende ruimtelijk onderbouwd is om het op wettelijk voldoende verantwoorde wijze ter besluitvorming aan de raad te mogen voorleggen. Voordat de raad tot een uitspraak over het voorstel kan komen, is toetsing vereist van de door het college in het plan naar voren gebrachte informatie en argumenten aan:

  1. a) daarvoor geldende wettelijke ruimtelijke ordeningsregels (afweging ‘voors en tegens’ van alternatieven en ruimtelijke, met argumenten gestaafde, onderbouwing van mogelijke keuzes);
  2. b) de kaders van het geldende gemeentelijk (en provinciaal) ruimtelijk beleid.

Ad a. Begrenzing van het gebied

Toelichting

In de Toelichting staat op blz. 8 een kaartje met een rood omkaderd gebied. In de omschrijving er onder staat: “Rood omkaderd is het gebied, waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld in globaal aangegeven”. (We veronderstellen dat het woord ‘in’ ten onrechte is opgenomen).

Wij merken op dat het lichtblauw aangegeven gebied in dit kaartje, het gebied omvat van de deelgebieden B1, B2 en B3. Deze maken nu deel uit van het (grootschaliger) bestemmingsplan Uitbreiding Agriport II, met de daarbij behorende MER. De bestemming voor deelgebied B1 is daarin expliciet bevestigd als ‘agrarisch’ en tevens is expliciet bepaald en vastgelegd dat B1 en B2 niet zijn opgenomen als gebied dat tot Agriport behoort.       

Het heldergroen aangegeven deel van het gebied binnen het rode kader, betreft het gebied Het Venster-West. Dit is tot nu toe wél onderdeel van Agriport én van het bestemmingsplan ‘Uitbreiding Agriport A7 I’. Dat is indertijd vastgesteld om omvorming van delen van het glastuinbouwgebied Agriport naar de bestemming ‘bedrijven’ mogelijk te maken. Deze bestemming is voor Het Venster- West ook specifiek vastgelegd in dat bestemmingsplan, waarmee de mogelijkheid van vestiging van een datacenter op Het Venster-West nu dus al mogelijk is.  

Waarom maakt Het Venster-West onderdeel uit van het voorliggende raadsvoorstel? De titel van uw plan, alle argumenten voor én de discussies over dit bestemmingsplan hebben immers alleen betrekking op Deelgebied B1 en niet op Het Venster-West. De term ‘Uitbreiding Agriport’ kan volgens ons geen betrekking hebben op Het Venster-West, omdat dit al onderdeel uitmaakt van Agriport en het voor dit gebied dus niet gaat om uitbreiding van Agriport. 

Vraag 1. Kunt u aangeven of het vanuit begrijpelijkheid voor de burger en voor raadsleden beter is om het gebied van Het Venster-West géén onderdeel te laten zijn van het (ontwerp) “Bestemmingsplan Uitbreiding Agriport A7, Deelgebied B1”?   

Toelichting

De titel suggereert (ten onrechte) dat het bij Het Venster-West gaat om: 

  1. een wijziging van de bestemming;
  2. uitbreiding van Agriport;
  3. een gebied dat onderdeel uitmaakt van (deel) gebied B1.

Het komt ons voor dat de titel van het bestemmingsplan – ook bestuurlijk gezien – de lading ervan op verantwoorde wijze dient te dekken.  

Vraag 2. Kunt u aangeven of het in strijd is met de Wro dan wel met algemene beginselen van behoorlijk bestuur uit de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb), dat het gebied Het Venster-West, waarvoor de bestemming datacenter al is geregeld, onderdeel uitmaakt van het voorliggende ‘Bestemmingsplan Uitbreiding Agriport A7, Deelgebied B1’?

Vraag 3. Kunt u aangeven of het in strijd is met de Wro of met algemene beginselen van behoorlijk bestuur uit de Awb, dat de titel van een plan niet overeenkomt met de daadwerkelijk voorgestelde activiteiten in een ruimtelijk of bestuurlijk plan?

Toelichting

De Wro vraagt om verantwoording van de afweging en onderbouwing van ruimtelijke keuzes bij voorstellen voor wijziging van bestemmingen. Keuzes op gemeentelijk niveau dienen volgens deze wet mede gebaseerd te zijn op gemeentelijk ruimtelijk beleid, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in een Omgevingsvisie, een gemeentelijk structuurplan of een gebiedsplan. Een structuurplan dient kaders te bevatten waarbinnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt en regels om te beoordelen of voorgestelde wijzigingen binnen deze regels uitvoerbaar of toegestaan zijn. Het is aan de raad om te toetsen of de keuzes van het college zijn gemaakt conform het aangegeven beleid en de daaruit voortvloeiende beleidskaders en -regels.

We beperken ons in onderstaande vragen tot het vastgelegde beleid in de Omgevingsvisie Hollands Kroon 2016 aangezien dit het enige gemeentelijk ruimtelijk beleidskader is dat officieel is vastgelegd. Er bestaat – mede door het stopzetten van de procedure voor het gebiedsplan Wieringermeer – helaas geen specifieke structuurvisie voor het gebied van het ontwerpbestemmingsplan B1. (Als er in een overkoepelend bestemmingsplan, zoals bijvoorbeeld het bestemmingsplan Uitbreiding Agriport A7 I of II, voor deelgebied B1 al wel de mogelijkheid zou zijn gecreëerd, voor realisering van de bestemming ‘Bedrijven, waaronder ook datacenters zijn begrepen’, dan zou de wijziging van de bestemming op deelgebied B1 van agrarisch naar Bedrijven, incl. datacenter, geen enkel probleem vormen).

Nu een dergelijke bestemming in zo’n overkoepelend structuur- of bestemmingsplan ontbreekt, blijft er niets anders over dan te kijken of er in de Omgevingsvisie 2016 voldoende heldere en wettelijke toegestane kaders of ruimtelijke regels zijn opgenomen om de voorgestelde wijziging verantwoord aan de raad voor te kunnen leggen. Het enige concrete aangrijpingspunt dat we hebben aangetroffen betreft een tekst van twee regels en een bijbehorende figuur in hoofdstuk Agriport.

Onder het kopje ‘Uitwerking’, staat:

”Als er voldoende aantoonbare behoefte is aan nieuwe bedrijfsgrond of glastuinbouw grond, ligt uitbreiding in de richting van onderstaande locaties voor de hand.”

Naar ons idee wordt in de tekst alleen maar gesteld dat een eventuele uitbreiding van Agriport in de richting van de aangegeven pijlen in beide kaartjes mogelijk zou kunnen zijn. Daaraan wordt echter de uitdrukkelijke voorwaarde gesteld dat er een aantoonbare behoefte aan nieuwe bedrijfsgrond of glastuinbouw grond moet zijn.

Tot slot: de figuur bevat twee kaartjes met gebieden waar een mogelijke uitbreiding van Agriport plaats zou kunnen vinden. Voor een ruimtelijk verantwoorde keuze voor één van deze beide locaties is volgens de Wro een duidelijke afweging van de voor- en nadelen van elk van deze locaties vereist, alvorens tot een keuze voor één van beide locaties te kunnen komen. 

Vraag 4. Kunt u aangeven of de tekst dat een ontwikkeling van Agriport in een bepaalde richting (van de pijlen in de kaartjes) ‘voor de hand ligt’, volgens de Wro een ‘voldoende gemotiveerd ruimtelijk besluit’ is om er een voorstel tot wijziging van de bestemming in deelgebied B1 van agrarisch naar ‘bedrijven, inclusief datacenter’ op te mogen baseren? Zo nee, aan welke voorwaarde(n) en/of ruimtelijke regel(s) dient een dergelijk besluit volgens de Wro te voldoen? 

Vraag 5. Kunt u aangeven hoe volgens de Wro op afdoende wijze dient te worden aangetoond dat er behoefte is aan nieuwe bedrijfsgrond voor datacenters en wordt in het ontwerpbestemmingsplan hieraan voldaan?

Vraag 6. Kunt u aangeven of de argumentatie voor de bestemmingsplanwijziging B1, volgens kaartje 1, volgens de Wro voldoende beargumenteerd is wanneer daarbij het alternatief dat wordt getoond op kaartje 2, niet in de keuze en de argumentatie zijn meegenomen? Zo nee, hoe had te argumentatie moetten luiden om wel te voldoen aan de wettelijk voorgeschreven afweging?

Toelichting

Onder de kaartjes in de Omgevingsvisie staan teksten over onderlinge relaties tussen bedrijven op Agriport en worden een drietal kaders vermeld. Deze hebben echter betrekking op:

  • mogelijke uitbreiding van het aantal datacenters op Agriport;
  • toevoeging van andere sectoren op Agriport, buiten reeds aanwezige sectoren;
  • het vestigen van ondersteunende activiteiten zoals ontvangen van bezoekers en horecafaciliteiten op Agriport.

We merken op dat deze drie genoemde kaders geen betrekking hebben op het voorgenomen plan tot wijziging van de bestemming op deelgebied B1 en dus ook geen kader vormen voor wijziging van het bestemmingsplan. Dit leidt tot de volgende vraag. 

Vraag 7. Kunt u aangeven of er in de Omgevingsvisie voldoende kaders geformuleerd zijn om wijziging van de bestemming naar bedrijven, waaronder begrepen datacenters’ wettelijk  verantwoord mogelijk te maken? Zo ja, welke zijn dat volgens u? Zo nee, kunt u aangeven welke kaders er minimaal nodig zijn, om een dergelijke wijziging op een wettelijk verantwoorde wijze mogelijk te maken?           

Het opstellen van een MER

Toelichting

In het Besluit Milieueffectrapportage zijn in Bijlagen C en D de activiteiten en ruimtelijke plannen opgenomen waarvoor een verplichte MER (categorie C) óf een MER-Beoordeling (categorie D)  moet plaatsvinden. Hierin staat onder C 22.1, kolom 1, ‘Activiteiten’ vermeld: ‘De oprichting, wijziging of uitbreiding van thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties’. Daarachter is in kolom 2 onder ‘Gevallen’ opgenomen: ‘In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met een vermogen van 300 megawatt (thermisch) of meer’. Dit betekent dat er voor de activiteit, waarbij een dergelijke hoeveelheid aan thermisch vermogen wordt ontwikkeld, verplicht een MER moet worden opgesteld.

In het Ontwerpbestemmingsplan B1 wordt beargumenteerd dat door samenvoeging van de oppervlakte van deelgebied B1 van ca 55 ha. met de 10 ha. resterende ruimte voor een datacenter op Het Venster West, een totale oppervlakte van ca. 65 ha. voor een te ontwikkelen hyperscale datacenter van ca. 65 ha. ontstaat.

Uit de aangevraagde omgevingsvergunning op Het Venster blijkt dat met het daar te vestigen datacenter van ca. 15 ha. voor ca. 235 Megawatt aan thermisch vermogen zal worden opgesteld. Dit betekent dat op de in het ontwerpbestemmingsplan B1 voorgestelde oppervlakte van ca. 65 ha., een thermisch vermogen van ca. 1000 megawatt wordt opgesteld.

Volgens artikel 7.2 lid 2 van het Besluit MER dient er bij de voorbereiding van een plan een MER  te worden opgesteld, indien in dat plan:

  1. een locatie of tracé wordt aangewezen voor die activiteiten; of
  2. als er één of meerder locaties voor die activiteiten worden overwogen.

Vraag 8. Kunt u aangeven of er volgens het Besluit MER een MER opgesteld had moeten worden bij de voorbereiding van het besluit over het ontwerpbestemmingsplan Uitbreiding Agriport A7 deelgebied B1, waarin een locatie wordt aangewezen voor het vestigen van een bedrijf met een installatie met een thermisch vermogen van meer dan 300 megawatt?

Met vriendelijke groet, 

Lilian Peters

GroenLinks Hollands Kroon

Wendy
Wendy

Wendy is een gepassioneerde schrijver voor 10beste.com, waar ze haar expertise en interesse combineert om informatieve en boeiende inhoud te creëren. Met een talent voor het vergelijken van verschillende producten en het delen van nuttige inzichten, streeft Wendy ernaar om lezers te helpen weloverwogen beslissingen te nemen. Haar bijdragen omvatten een breed scala aan onderwerpen, variërend van technologie tot lifestyle, en ze is altijd op zoek naar nieuwe manieren om waarde toe te voegen aan het leven van haar lezers. Volg Wendy's werk op 10beste.com voor nuttige tips, gedetailleerde vergelijkingen en deskundige adviezen.

Inhoud

Nieuwe blogs