Het is zaterdagochtend. Nog half slapend heb ik plaatsgenomen achter mijn laptop. Naast mij staat een kop koffie en onder mijn stoel ligt de hond op haar kluif te kauwen. In de verte hoor ik mensen schreeuwen. Jongeren, vermoed ik, die na een avond stappen naar huis lopen. Of misschien zijn het volwassenen, die vroeg opstonden omdat ze dan “wat aan hun dag hebben” en tijdens het zetten van de koffie ruzie kregen over wat ze zouden gaan doen.
Ook ik werd vanmorgen achterlijk vroeg wakker, omdat ik gisteren een stukje over mijn nieuwe onderneming op Facebook plaatste. Een stukje dat ervoor zorgde dat ik zenuwachtig werd, want nu is het “echt”. Nu kan ik niet meer terug. Gelukkig wil ik dat ook niet.
‘Klootzak!’ hoor ik een vrouwenstem plots heel hard schreeuwen. ‘Vieze, vuile klootzak.’
Ik spitste mijn oren om beter te kunnen luisteren. Waren het gewoon dronken mensen of was hier meer aan de hand? Ik stond op en opende mijn achterdeur om te kijken wat er aan de hand was.
Er klonk een doffe klap, waarna het voor even volledig stil was. Ik hoorde iemand gniffelen en toen ik een blik om de schutting wierp, zag ik iemand op de grond liggen. Naast hem of haar, zat iemand op zijn of haar hurken.
‘Volgens mij heb ik bloed, man.’
‘Bloed? Waar? Ik zie geen bloed.’
In het licht van de lantaarnpaal zag ik iemand, die verdacht veel weghad van Sinterklaas, rechtop gaan zitten. Sterker nog: het was Sinterklaas. Zijn baard hing scheef en zijn mijter lag naast hem op de grond. Hij trok zijn baard over zijn hoofd en voelde voorzichtig aan zijn kin.
‘Ja, man, je bloedt!’ hoorde ik het meisje – een Pietje – zeggen. ‘Je hebt een scheur in je kin.’
‘Echt?’
‘Ja, sukkel, je ging ook vol op je plaat.’ Piet begon keihard te lachen wees naar de grond. ‘Je staf! Hij is gebroken!’
‘Wat lach je?’ riep Sint boos. ‘Ik moet die nog terugbrengen.’
Het Pietje sloeg haar hand voor haar mond en gniffelde. Het waren overduidelijk twee jongeren. Allebei dronken.
Ik zag lichten aangaan op de bovenverdieping van een huis. Een paar seconden later verschenen er twee gezichten voor het raam. Gezichtjes. Kinderen.
‘Kut,’ hoorde ik het Pietje zeggen. ‘Kinderen.’
‘Wat?’ reageerde Sint in paniek, ‘waar?’
‘Doe je fucking baard goed! En zet je hoed op!’
‘Mijter.’
‘Who cares? Zet hem op!’
Zo goed en kwaad als het ging, zag ik de twee opstaan. Hij had zijn baard weer recht gehangen en zij had zijn mijter op zijn hoofd gezet. Hij streek met zijn handen over zijn tabberd, schraapte zijn keel en pakte zijn staf zo vast dat je haast niet zag dat hij gebroken was.
‘Normaal doen,’ siste Piet tegen Sint.
Ze keken naar het raam, van waarachter de twee kinderen aandachtig naar de straat staarden, en zwaaiden. De kinderen keken met open mond naar elkaar en zwaaiden enthousiast terug naar Sint en zijn Piet. Toen legde het Pietje haar vinger voor haar mond en maakte een sussend geluid. De kinderen deden hetzelfde.
‘Wat schattig,’ zei Piet tegen Sint.
‘Ja,’ lachte hij, ‘dat ging maar net goed.’
Ze glimlachten, zwaaiden nog een keer en liepen toen weg.
‘Sorry,’ zei Sint tegen Piet.
‘Ja, sorry,’ ze keek hem aan en sloeg haar arm om zijn middel. ‘Ik hou evengoed nog van je hoor, lieve Sint.’
Hij lachte, ‘ik ook van jou, lieve Piet.’
Nadine Swagerman blogt onder eigen naam op ‘Wat Zij Wil‘